In Sucre is op het centrale plein één op de twintig personen toerist (en één op de dertig schoenpoetser die iets aan de toeristen probeert te verdienen). Drie fietsdagen van Sucre vandaan, op een niet al te grote weg, zijn we weer behoorlijk van de gebaande weg af.
We zijn aan het klimmen, Robert is om onbekende reden achter. Boven me zie ik vier meisjes van een jaar of veertien opgewonden op en neer springen als ze ons ontdekken. Er komt een haarspeldbocht, ik kom steeds dichterbij. Ze rennen stukjes voor me uit, stoppen even om om te kijken en meisjesgilletjes te slaken, besluiten op een gegeven moment dat er genoeg gerend is en wachten, op hun gezicht een mengeling van opwinding en angst, op mijn komst.
Hun ogen worden heel langzaam steeds een beetje groter, hun mondhoeken trekken naar achteren. Eén meisje pakt een steen op, ter eventuele verdediging, hoop ik. Met 6 km/u kom ik heel langzaam dichterbij… en zeg vriendelijk goedemorgen. In het voorbijgaan zie ik nog net de angst op hun gezichten in teleurstelling omslaan. Is dat alles?
Wat zouden ze verwacht hebben? Ontvoering? Vuurspuwen? Ik weet het niet, maar grinnik wel (met mond dicht, het is nog steeds stoffig).
Op de markt komen we bijna niet aan boodschappen toe: waarheen, waarvoor, waarvandaan, waarom? Veel mannen vragen het, sommigen hebben gedetailleerde fietsinteresse. Één wil alles weten van Roberts naafdynamo, van klikpedalen, ligsturen en fietscomputers. De prijs van onze fietsen blijft ook een punt van discussie: schattingen lopen uiteen van 200 tot 5000 dollar.
Hier zijn niet veel (fiets)toeristen, en wij ambassadeur van het toeristenvolk. Verrassend, leuk, en soms vermoeiend. Off the beaten track.